33530 |
fruit, slechte kwaliteit |
kraatsel:
kraatsel (L416p Opglabbeek)
|
fruit, slecht, minderwaardig —
I-7
|
20536 |
fruiten |
stoven:
staove (L416p Opglabbeek)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30053 |
funderingssleuven uitsteken |
fondamenten uitgooien:
fondǝmɛntǝ yt˲gű̄jǝ (L416p Opglabbeek)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|
17807 |
gaan |
gaan:
gy(3)̄n (L416p Opglabbeek),
gyən (L416p Opglabbeek)
|
gaan [ZND A2 (1940sq)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
gaan liggen:
wènt is gòn liggə (L416p Opglabbeek),
zich leggen:
zich lègge (L416p Opglabbeek)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
gaar:
gaar (L416p Opglabbeek),
gáár (L416p Opglabbeek),
hel gekookt:
hèl gekūūkt (L416p Opglabbeek),
murg:
mèrg (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
mérg (L416p Opglabbeek),
møͅrx (L416p Opglabbeek),
murw:
murf (L416p Opglabbeek),
mùrf (L416p Opglabbeek)
|
gaar || gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] || murw (gaar gekookt) [ZND A1 (1940sq)]
III-2-3
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
nestelgat:
nestəljatər (L416p Opglabbeek)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28762 |
gabardine |
gabardine:
gabǝrdin (L416p Opglabbeek)
|
Wollen, halfwollen, katoenen of zijden stof met hoogliggende, steile keper, waterdicht gemaakt voor regenkleding (Van Dale, pag 804). [N 62, 87; N 62, 98; N 59, 201; N 62, 75f; MW; monogr.]
II-7
|
21557 |
gadeslaan? |
gadeslaan:
zən zākə gāj sly(3)̄n (L416p Opglabbeek)
|
Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
21314 |
galgenaas |
klamot:
vooral voor luie vrouw
kləmot (L416p Opglabbeek),
mos:
[sic]
mos (L416p Opglabbeek)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|