32746 |
geerakker |
kortvoren:
kǫrt˲vǭrǝ (L416p Opglabbeek)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
24078 |
geestelijke |
geestelijke:
gijstəlijkə (L416p Opglabbeek)
|
Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18832 |
geestig |
geestig:
Dri-jk is eine geistige vertöller, mè neet ederein kan geistig vertölle
geistig (L416p Opglabbeek)
|
geestig, vrolijk
III-1-4
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gapə (L416p Opglabbeek)
|
gapen [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
giehoͅŋər (L416p Opglabbeek)
|
geeuwhonger [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
grax (L416p Opglabbeek),
graxt (L416p Opglabbeek),
heul:
hēl (L416p Opglabbeek),
hē̜l (L416p Opglabbeek),
wal:
wāl (L416p Opglabbeek),
zouw:
zu (L416p Opglabbeek),
zyw (L416p Opglabbeek)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gekapt vlees:
gəkapt vlejs (L416p Opglabbeek),
gemalen vlees:
gəmālə vlēͅi̯s (L416p Opglabbeek)
|
Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)] || gehakt vlees [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
23728 |
geheimen van de rozenkrans |
mysteries (<lat.):
miesteries (L416p Opglabbeek)
|
De geheimen van de Rozenkrans bestaande uit de blijde geheimen, de droevige geheimen en de glorierijke of glorievolle geheimen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17621 |
gehemelte |
gehemelte:
chəhēməltə (L416p Opglabbeek)
|
het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
18803 |
geheugen |
memorie:
Joa, zag grutepa, mi-jn memurie leetsj mich aaf en tûw inne steek
memurie (L416p Opglabbeek)
|
memorie, geheugen
III-1-4
|