18958 |
gemene vrouw |
canaille (fr.):
Fr. canaille
kenalie (L416p Opglabbeek),
hoort men soms ook Fr.canaille
kernalie (L416p Opglabbeek),
kwaad wijf:
dɛs ə kaot wīf (L416p Opglabbeek),
kwade heks:
t es ən kaoi hɛks (L416p Opglabbeek),
pekelteef:
pekelteef (L416p Opglabbeek),
ros:
De körmeszenger vroog aan de òmstoanders: Wèè hèèt er begot mi-jn ros geziên
ros (L416p Opglabbeek),
spook:
Syn eine puuk
spuuk (L416p Opglabbeek)
|
Dat is een kwaad wijf. [ZND 08 (1925)] || een scheldwoord betreffende een moreel minderwaardig vrouwmens || kwaadaardige vrouw, kanalje, feeks || lelijke en venijnige vrouw || t Is een venijn (kwaad wijf). [ZND 08 (1925)] || vrouwelijk wezen met een slecht karakter
III-1-4
|
18165 |
genezen |
beter:
beter (L416p Opglabbeek),
genezen:
gənēͅzə (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
juist een nieuwe zijn (ww.):
də bəs jŭŭst ənə nŭŭwə (L416p Opglabbeek),
zich herpakken (ww.):
də həbs dich gōēd hérpàkt (L416p Opglabbeek)
|
genezen [ZND m] || genezen (ww) [ZND A1 (1940sq)] || genezen: De zieke is vandaag een beetje (een weinig) beter [ZND 44 (1946)] || Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20408 |
gepensioneerd (zijn) |
gepensioneerd:
znd 35, 65
chəpénsjonért (L416p Opglabbeek)
|
gepensioneerd; hij is -; op pensioen gesteld [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
17560 |
geraamte |
geraamte:
gərēͅmtə (L416p Opglabbeek)
|
een geraamte [ZND 01u (1924)]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
gereed:
Ich bön nog neet gereid möt mee werk
gereid (L416p Opglabbeek),
klaar:
klōͅr (L416p Opglabbeek),
tiêge de middig kan ich möt det werkske kloar zeen
kloar (L416p Opglabbeek),
kompleet:
di-j verzameling waas eindelik kòmpliêt
kòmpliêt (L416p Opglabbeek),
vaardig:
vēͅrdix (L416p Opglabbeek),
Voilà, det werkske is alweer vèrig
vèrig (L416p Opglabbeek)
|
afgewerkt || gereed, af || klaar [ZND A2 (1940sq)] || klaar,af || vaardig [ZND A1 (1940sq)] || volledig, af
III-1-4
|
29055 |
geren |
godet knippen:
godet knippen (L416p Opglabbeek),
uitgeren:
uitgeren (L416p Opglabbeek)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|
19091 |
gerieflijk |
gerieflijk:
ej gərēflek hy(3)̄s (L416p Opglabbeek)
|
Gerieflijk huis. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
20912 |
gerookt spek |
gerookt spek:
inz. voor vleeswaren gereikte sjònk gereikt spek
gereikt spek (L416p Opglabbeek)
|
gerookt
III-2-3
|
20583 |
gerookte paling |
gerookte paling:
geruikte paoling (L416p Opglabbeek)
|
panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32979 |
gerst |
gerst:
gars (L416p Opglabbeek),
garst (L416p Opglabbeek),
gɛrst (L416p Opglabbeek)
|
Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.]
I-4
|