20288 |
grootvader |
bestevader:
béstevaadər (L416p Opglabbeek),
grootje:
grūūetie (L416p Opglabbeek),
grootvader:
grūūetvaadər (L416p Opglabbeek),
grūūetvaaier (L416p Opglabbeek),
grūūʔtfaadər (L416p Opglabbeek),
opa:
kindertaal; cf. VD s.v. "1. pee"(vader)
opèè (L416p Opglabbeek),
vader:
vaadər (L416p Opglabbeek)
|
grootvader [ZND 11 (1925)], [ZND 35 (1941)] || grootvader (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
28721 |
grootwerk |
grootstukwerk:
grootstukwerk (L416p Opglabbeek)
|
Het werk dat bestaat in het maken van grote kledingstukken zoals colberts en winterjassen. [N 59, 194b]
II-7
|
28722 |
grootwerker |
grootstukwerker:
grootstukwerker (L416p Opglabbeek)
|
Kleermaker die grote stukken maakt zoals colberts, jassen en mantels. [N 59, 197d; N 59, 194b]
II-7
|
18530 |
grote binnenzak |
lange binnenzak voor zakenpapieren:
lange binnenzak voor zakenpapieren (L416p Opglabbeek)
|
een grote binnenzak onder in de jas,(notariszak, notaristes?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33317 |
grote boerderij |
geleg:
gǝlɛ̄x (L416p Opglabbeek)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
berg:
berg (L416p Opglabbeek),
hoop:
einen huip (L416p Opglabbeek),
huip (L416p Opglabbeek),
vracht:
vraxt (L416p Opglabbeek)
|
een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || grote hoeveelheid || onbepaalde grote hoeveelheid (vracht) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
23543 |
grote hostie |
hostie (<lat.):
hostie (L416p Opglabbeek)
|
De grote hostie, op de pateen gelegen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22504 |
grote knikker |
dikke huif:
dekə hīf (L416p Opglabbeek),
marber:
marbər (L416p Opglabbeek),
marmer:
marmər (L416p Opglabbeek)
|
Een grote knikker. [N R (1968)] || Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
24165 |
grote lijster |
grote klijster:
grote kliester (L416p Opglabbeek),
gryətə klistər (L416p Opglabbeek)
|
grote lijster || grote lijster (27 forse vogel; vlekken vallen meer op dan bij zanglijster [019]; krachtige vlucht; ook op trek; broedt tegenwoordig ook bij woningen; luide zang en nest lijken op merel [018]; roep is hard geratel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22675 |
grote trom |
dikke trom:
dekə trum (L416p Opglabbeek)
|
Een grote trom [trombol]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|