e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koppig koppig: kępex (Opglabbeek), ook materiaal znd 28, 31  koͅpeͅx (Opglabbeek), obstinaat: opstenoat (Opglabbeek), inins begriêp ich det het er obaan k(w)aam det hèè òs obstenoat blèèf tiêgewörke  obstenoat (Opglabbeek), steendig, steentig: stɛ.ntex (Opglabbeek  [(afleiding van steen)]  ), vierkantig: Det is eine möt eine veerkentsjige kop  veerkentsjig (Opglabbeek), wars: wɛ̄rs (Opglabbeek) [JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]koppig [ZND 01 (1922)] I-9, III-1-4
kopraat nest: nest (Opglabbeek) De kleine stukjes raat die men laat staan als men bij de honingoogst de raten uitbreekt. Hieraan moeten de bijen weer opnieuw gaan uitbouwen. [N 63, 14b; Ge 37,55] II-6
kopriem kopriem: kǫprē.m (Opglabbeek), nekriem: nɛkrē.m (Opglabbeek) Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25] || Leren riempje van de halster dat achter de oren van het paard doorloopt. [JG 1a] I-10
kopspijlen spijkers: spīkǝrs (Opglabbeek) Van onderen spits bijgesneden spijlen. Door de kop van de korf worden op raatafstand een aantal van deze houten spijlen gestoken. Die spijlen worden van onderen spits bijgesneden omdat de bijen bij voorkeur hun ratenbouw aan een scherpe rand schijnen te beginnen. Wanneer de korfboer er dan nog met was een paar stukjes kunstraat of samengeknepen verse darrenraat aan vastlijmt, zijn de bijen meestal wel genegen althans hun eerste raten netjes in de kop in koude bouw te beginnen (De Roever, pag. 150). [N 63, 6a] II-6
koptouw zeel: zęi̯l (Opglabbeek) Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a] I-11
kopziekte kopziekte: kǫpzēkdǝ (Opglabbeek) Door de overgang van de stal naar de weide treden stoornissen op in het maagdarmkanaal na plotselinge opname van grote hoeveelheden eiwit uit het jonge gras. Kopziekte komt vooral in het voorjaar voor. Bij een acuut verloop is er een potselinge aanval van krampen, waarbij alle ledematen, hals, hoofd, ogen en oren betrokken zijn. De opeenvolgende krampgolven nemen in hevigheid toe, totdat de dood volgt door een hartkramp (Berns 1983, blz. 137). Door de boeren wordt kopziekte vaak verward met melkziekte. Het zijn allebei zogenaamde deficiëntieziekten: bij kopziekte gaat het dan om een gebrek aan magnesium, bij melkziekte aan calcium. Zie ook het lemma ''kopziekte'' in wbd I.3, blz. 474-475.' [N 3A, 79; A 48A, 3; monogr.] I-11
kordeel, hotlijn bekriem: bɛkrēm (Opglabbeek), kordeel: kǝrdiǝl (Opglabbeek) Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32] I-10
korenmijt zetten mijten: mitǝ (Opglabbeek), zetten: zętǝ (Opglabbeek) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
korf korf: kø̜rǝf (Opglabbeek), kē̜rǝf (Opglabbeek) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
korf met ronde kop ronde kop: ronde kop (Opglabbeek) Korf met een doorsnede van ± 40 cm bij een ongeveer gelijke hoogte. Een kenmerk is de ronde kop. [N 63, 3a; N 63, 3b] II-6