e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruiden, specerijen kruiden: WBD/WLD  krūūjə (Opglabbeek) De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)] III-2-3
kruien schurgen: šɛrǝgǝ (Opglabbeek), vervaren: vǝrvērǝn (Opglabbeek) Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13
kruik bidon: m, klein  bədoŋ (Opglabbeek), kruik: kry(3)̄k (Opglabbeek), tuit: teit (Opglabbeek, ... ), v.  tēͅi̯t (Opglabbeek) grote kan of kruik || kruik [ZND 29 (1938)] || kruik, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
kruimel greumel: Geer penskes zatten òs nog gèè griêmelke ète viêr  griêmel (Opglabbeek), greumeltje: grīməlkə (Opglabbeek) kruimel || kruimel brood [ZND 36 (1941)] III-2-3
kruin kruin: kry(3)̄en (Opglabbeek), kry(3)̄ən (Opglabbeek), kryən (Opglabbeek) de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)] III-1-1
kruis gerei: grēͅij (Opglabbeek), kruis: ein kries, twie krieser (Opglabbeek), ej krīs, twijə krīzər (Opglabbeek), kris (Opglabbeek), krī.s (Opglabbeek), krīs (Opglabbeek), krīǝs (Opglabbeek), ə krīs, twī krīzər (Opglabbeek) Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Een kruis. [ZND A2 (1940sq)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-11, I-9, III-1-1, III-3-3
kruisbeeld kruis: e kries (Opglabbeek), kries (Opglabbeek), ə krīs (Opglabbeek), kruisbeeld: kriesbeelt (Opglabbeek, ... ), lieveheer: lēvən hir (Opglabbeek) Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)] III-3-3
kruisbeen kruisbeen: krīsbęi̯n (Opglabbeek) Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a] I-11
kruisbes kroenzel: kroonsel (Opglabbeek), nnl kruisbes  kroonsel (Opglabbeek) kruisbes [ZND 16 (1934)] || stekelbes I-7
kruisbessenvlaai kronselenvlaai: kroonselevlaai (Opglabbeek) kruisbessenvlaai III-2-3