28472 |
larven |
maden:
maden (L416p Opglabbeek)
|
Toestand van larf van het broed vóór de verzegeling. Normaal is dat de eieren, zowel die waaruit werkbijen als die waaruit darren of moeren geboren worden, na drie dagen uitkomen in de vorm van een larf of made. Na vijf dagen heeft de larf door goed voeren een gewicht bereikt dat het 1500-voudige is van haar geboortegewicht. Vijf dagen duurt deze toestand als larf. Vervolgens wordt de cel verzegeld en treedt verpopping op van de larf. Dertien dagen zit ze in de gesloten cel. In totaal duurt het dus 21 dagen, voor dat werkelijke werkbij er is. Bij de dar duurt deze periode 24 dagen en bij de koningin slechts 15 à 16 dagen. [N 63, 21b; Ge 37, 68]
II-6
|
18933 |
last, moeilijkheid |
miserie:
waat ein mezèrie toch z ook mert en leid
mezérie (L416p Opglabbeek)
|
ongemak, moeilijkheid
III-1-4
|
18999 |
lasteren |
rijten:
Eme(s) er ferm duurri-jte
ri-jte (L416p Opglabbeek)
|
van iemand kwaadspreken
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
det is zuu lestiges eine naakse in zi-jn maal pisse
lestig (L416p Opglabbeek),
moeilijk:
det waas èè mooilik vroagstèk, mân
mooilik (L416p Opglabbeek)
|
moeilijk
III-1-4
|
19031 |
lastig kind |
nest:
Vervèlend nöst deste bös
nöst (L416p Opglabbeek)
|
lastig wezen
III-1-4
|
17814 |
laten |
laten:
laote (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
loĕte (L416p Opglabbeek),
lotə (L416p Opglabbeek),
lōtə (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
laten [ZND 08 (1925)], [ZND 25 (1937)], [ZND 46 (1946)], [ZND m]
III-1-2
|
23752 |
laten wijden |
autozegening:
oetoozeegening (L416p Opglabbeek),
grond laten wijden:
groent laote wieje (L416p Opglabbeek),
huis laten wijden:
huus loate wieje (L416p Opglabbeek),
huis laten zegenen:
huus loate zeegene (L416p Opglabbeek),
zegenen:
zɛ̄gənə (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek,
L416p Opglabbeek,
L416p Opglabbeek)
|
Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33384 |
latierboom |
box (e.):
bǫks (L416p Opglabbeek)
|
Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.]
I-6
|
34642 |
latwerk |
leiertje:
lē̜i̯ǝrkǝ (L416p Opglabbeek),
schutsels:
šętsǝls (L416p Opglabbeek)
|
Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d]
I-13
|
20869 |
laurier |
lauwelier:
Uis mo diêj wat lauweleer(blajer) inne sop
lauweleer (L416p Opglabbeek)
|
laurier
III-2-3
|