e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leiden leiden: lē̜i̯ǝ (Opglabbeek), lęi̯ǝ (Opglabbeek), lɛi̯ǝ (Opglabbeek) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
lekkerbek fijnproever: fi-jnprēver (Opglabbeek), lekkerbek: lèkkerbèk (Opglabbeek) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] III-2-3
lelletjes aan de hals belletjes: bɛlǝkǝs (Opglabbeek) De beide pluizige uitwassen aan de onderzijde van de hals bij sommige geiten. [N 77, 88] I-12
lemmer lemmer: leͅmər (Opglabbeek), waad: m.  wāt (Opglabbeek) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lende: lenə (Opglabbeek) lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lendenen en kuil lenden: lęnǝ (Opglabbeek), miltkuil(en): me.lkűl (Opglabbeek) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenen lenen: lī[e}nən (Opglabbeek), lī[ə}nən (Opglabbeek) leenen [ZND 14 (1926)], [ZND m] III-3-1
lenig gezwak: Ook gezwek.  gəzwak (Opglabbeek), gezwank: gezwaŋk (Opglabbeek), kevitsig: kəvetsex (Opglabbeek) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar lente: lente (Opglabbeek), uitersgang: de ûtersjank (Opglabbeek), uitkomen: ûtkòmme (Opglabbeek), uitloop: uutluip (Opglabbeek), voorjaar: het viêrjoar (Opglabbeek), voortijd: de viêrti-jd (Opglabbeek), ps. de e staat wat hoger geschreven. ps. boven de eerste È staat nog een ´; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  vīrtīet (Opglabbeek), vroegjaar: het vreegjoar (Opglabbeek) lente [ZND 30 (1939)] || voorjaar, lente III-4-4
lepe, doortrapte kerel gehaaide, een -: eine geheidsde (Opglabbeek), geslepen kerel: ein gesliëpe kèrel (Opglabbeek), jood: Pas mè good op, want det is einen echte juud De uitdrukking stamt uit de tijd dat joden nog als vaak onbetrouwbare sjacheraars beschouwd en als dusdanig ook behandeld werden  juud (Opglabbeek) doortrapte kerel || een geslepen kerel || sluw, geslepen persoon III-1-4