23507 |
bestelde mis |
betaalde mis:
betaalde mes (L416p Opglabbeek),
voorbehouden mis:
vierbehouwe mes (L416p Opglabbeek)
|
Een mis die gelezen wordt op verzoek van de gelovigen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25105 |
bestendig weer |
het weer staat vast:
steit vàst (L416p Opglabbeek),
lucht voor de oogst:
(= lucht voor de oogst).
lòcht vīēr den uigst (L416p Opglabbeek),
open weer:
y(3)̄ipə (L416p Opglabbeek),
staand weer:
staonde wéér (L416p Opglabbeek),
stōͅndə (L416p Opglabbeek),
vast (weer):
vàst wēͅr (L416p Opglabbeek),
vast weer
vàst wēͅr (L416p Opglabbeek)
|
bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)] || lucht die vast, bestendig weer betekent [hooilucht, vaste lucht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
beer:
biêr (L416p Opglabbeek),
WBD/WLD
bīērə (L416p Opglabbeek)
|
bes, bei || Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)]
I-7
|
21471 |
betalen |
betalen:
vir konən tə bətālə (L416p Opglabbeek),
overkomen:
ps. omgespeld volgens Frings.
īvərky(3)̄mə (L416p Opglabbeek),
īəvərkomə (L416p Opglabbeek)
|
Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18845 |
beteuterd |
uit zijn lood:
he stoen hiel ût zie loeud geslagen (L416p Opglabbeek),
ook materiaal znd 32, 67
he stoen hiel ût zie loeud geslege (L416p Opglabbeek),
verlegen:
hēͅ stont veͅrlēͅgə (L416p Opglabbeek),
ook materiaal znd 32, 67
veͅrlēͅgə (L416p Opglabbeek),
verslagen:
verslagen (L416p Opglabbeek),
ook materiaal znd 32, 67
verslagen (L416p Opglabbeek)
|
beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
27448 |
beton |
beton:
bǝtuŋ (L416p Opglabbeek)
|
Een mengsel van cementspecie met een grove toeslag, bijv. grind, steenslag of bims, dat in bepaalde verhouding onder toevoeging van water wordt gemengd en tot een steenachtige massa verhardt. Een betonmengsel van één deel cement, twee delen zand en drie delen kiezel werd in L 321 een 'missing' ('meseŋ'), van 'missen' ø̄mengenø̄, genoemd. [N 30, 47a; N 30, 50; monogr.]
II-9
|
30046 |
beton storten |
betonneren:
bētonērǝ (L416p Opglabbeek)
|
De aangemaakte vloeibare beton in de bekisting gieten. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(beton)' het lemma 'Beton'. [N 30, 51c]
II-9
|
30048 |
betonhouw |
betonhaak:
bǝtuŋhǭk (L416p Opglabbeek)
|
Riek waarvan de twee tanden loodrecht op de steel staan. Het werktuig wordt gebruikt bij het maken van beton om de verschillende bestanddelen dooreen te mengen. Zie ook afb. 24. [N 30, 49; monogr.]
II-9
|
30045 |
betonijzer |
betonijzer:
[beton]īzǝr (L416p Opglabbeek)
|
Metalen staven die in het beton worden aangebracht. Beton dat op deze wijze is versterkt, kan beter de erop uitgeoefende buig- en trekspanningen opnemen. De afzonderlijke staven van betonijzer noemde men in Q 83 'ijzers' ('ęjzǝrs'). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 51b]
II-9
|
30047 |
betonmolen |
betonmolen:
[beton]mīlǝ (L416p Opglabbeek)
|
Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van met name grote hoeveelheden betonspecie. De betonmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel met een nuttige inhoud van 50 tot 1000 liter die door een een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de mengtrommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien van de trommel de betonspecie mengen. Boven de molen is een waterreservoir geplaatst waaruit de vereiste hoeveelheid water automatisch aan het mengsel wordt toegevoegd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 50; monogr.]
II-9
|