e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloementuin bloemenhof: bloomenhuuf (Opglabbeek), bloementuin: bloomentuun (Opglabbeek), tuin: tuun (Opglabbeek) [Willems (1885)]bloemenhof [ZND 27 (1938)] I-7
bloemkool bloemkool: blo:mki:əl (Opglabbeek), blōmkīəl (Opglabbeek) bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)] I-7, III-2-3
bloemperk bed: beͅt (Opglabbeek), perk: peͅrk (Opglabbeek), pɛrk (Opglabbeek) [Goossens 1a (1955)] [ZND A1 (1940sq)]perk (bloemperk) [ZND A1 (1940sq)] I-7, III-2-1
blusbak lesbak: lɛs˱bak (Opglabbeek) De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.] II-9
blussen blussen: blaise (Opglabbeek) blussen [ZND 23 (1937)] III-3-1
bluts dompel: dimpel (Opglabbeek), M.b.t. auto.  dumpəl (Opglabbeek) Deuk: een buiging in een effen oppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, duts, bluts, dumpel) [N 108 (2001)] || Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)] III-1-2
blutsen blutsen: blitsen (Opglabbeek), bult: bult (Opglabbeek) Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)] || De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)] III-1-2
blutsen, van een appel geblutst: WBD/WLD  geblitst (Opglabbeek) Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] I-7
bobbel, kleine verhevenheid brobbel: brŏĕbəl (Opglabbeek), knobbel: knŏĕbəl (Opglabbeek) een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)] III-4-4
bochel bult: belt (Opglabbeek), bultje: beltjə (Opglabbeek), pochel: poechel (Opglabbeek), poxəl (Opglabbeek) bult [ZND A2 (1940sq)] || een bult (hoge rug, ook bultenaar) [ZND 01U (1924)] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)] III-1-2