e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
borduren borduren: bòrdéére (Opglabbeek) Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)] III-1-3
borg blijven borg blijven: berch blīvə (styən) vīr ēmən (Opglabbeek), bèrg vier eeme blieven (Opglabbeek) Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)] III-3-1
borrel borrel: bòrrel (Opglabbeek), drupje: drupke (Opglabbeek), drèpkə (Opglabbeek), drépke (Opglabbeek), Eder joar wèren er möt Nûwjoar hiêl wat dröpkes gedrònke  dröpke (Opglabbeek), kleintje, een -: ⁄n klèjntsje (Opglabbeek) borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] || glaasje sterke drank || jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)] III-2-3
borrelen (van water) brobbelen: broebbəlt (Opglabbeek), brŏĕbələ (Opglabbeek), bróbbele (Opglabbeek), lopen: lòupe (Opglabbeek), pruttelen: pruttələ (Opglabbeek) bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)] III-4-4
borrelglaasje borrel: boͅrəl (Opglabbeek), drupje: dreͅpkə (Opglabbeek), glaasje: Eè stevig glèèske achteriêversloan  glèèske (Opglabbeek), roemer: m. wijnglas = roemer  rīəmər (Opglabbeek) borreltje || jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)] III-2-1
borst borst: bǫrs (Opglabbeek) Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2] I-9
borst inwerken opvullen: opvullen (Opglabbeek), welving optrekken: welving optrekken (Opglabbeek) Elk van de voorpanden van het colbert van kunstmatige borstwelving voorzien. Dit gebeurt door het aanbrengen van voeringdelen, de binnenvulling, het maken van figuurnaden, suçons, in panden en vulling en het in vorm strijken, dresseren, van de panden (Papenhuyzen III, pag 22-29). [N 59, 111; N 59, 113] II-7
borstelig haar pinnetjeshaar: penəkəshōͅr (Opglabbeek), varkenshaar: veͅrkəshōͅr (Opglabbeek) borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)] III-1-1
borsten tetten: téttə (Opglabbeek) borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1995)] III-1-1
borstkas borst: boRSt (Opglabbeek), ech hebə nə kau oͅpə boͅrst (Opglabbeek), ig hèb n kaw oppe borst (Opglabbeek), borstkas: bòrstkàs (Opglabbeek) Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)] || een borst [ZND A1 (1940sq)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)] III-1-1