e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bos bos: bos (Opglabbeek), bǫs (Opglabbeek) Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.] I-8
bos groente bussel: WBD/WLD  bəssəl (Opglabbeek), busseltje: bèsselke (Opglabbeek) [ZND 22 (1936)]Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)] I-7
bosbessenvlaai bosberenvlaai: boͅsbīərəvlāj (Opglabbeek) Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt bles: blęs (Opglabbeek) Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27] I-9
bosje haren aan de bovenlip snor: snor (Opglabbeek) Voelharen aan de bovenlip. [N 8, 24] I-9
bot bot: boͅt (Opglabbeek) bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)] III-2-1
bot eggen [eggen]: [eggen] (Opglabbeek), achterst(e) voor [eggen]: axtǝrstǝ vē̜r (Opglabbeek), achteruit [eggen]: axtǝrű̄t (Opglabbeek) Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.] I-2
bot mes viggel: vigkel (Opglabbeek) een bot mes III-2-1
boter boter: bȳǝtǝr (Opglabbeek), būǝtǝr (Opglabbeek), botter: butǝr (Opglabbeek), bytǝr (Opglabbeek), bȳǝtǝr (Opglabbeek) Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I] I-11
boterham bobbes: Gèèf mich mè eine bòbbes möt wat sjruup erop Bruudskuub bracht bruud van hûs tot hûs; wèèrde doaviêr al ins Bòbbeskuub geneemd  bòbbes (Opglabbeek), boterham: brŭŭtsə (Opglabbeek), buteram (Opglabbeek), buterham (Opglabbeek), bŭŭttəram (Opglabbeek), by(3)̄ətəram (Opglabbeek), verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  bĕŭterram (Opglabbeek), bûterham (Opglabbeek), snede: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  snèj (Opglabbeek), snêêi (Opglabbeek) boterham [ZND 32 (1939)] || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] || hoe noemt men de met boter gesmeerde snee brood [ZND 48 (1954)] || Moeder! Mag ik een boterham [ZND 45 (1946)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)] III-2-3