e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braken braken: [gewoon]  brake (Opglabbeek), kotsen: kotsə (Opglabbeek), [plat]  koͅtsən (Opglabbeek), [schertsend]  kŏtse (Opglabbeek), overgeven: īevərgēͅvən (Opglabbeek), īvərgeͅvə (Opglabbeek), overgève (Opglabbeek), spijen: spijə (Opglabbeek), [gewoon]  spēien (Opglabbeek) geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] III-1-2
bramenvlaai braamberenvlaai: brōͅmbīərəvlāj (Opglabbeek) Bramenvla [N 16 (1962)] III-2-3
brandblaar brandblaar: brandblaor (Opglabbeek, ... ), brandbloor (Opglabbeek) een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] || een brandblaar [ZND 45 (1946)] III-1-2
branden branden: branǝ (Opglabbeek), branə (Opglabbeek), Ki-jk maar good ût deste doa di-jn vinger neet aan (ver)bran(d)s: let op dat je daarmee niet bedrogen uit komt Gèè köntsj doaviêr waal èè kèèrske loate branne: voor het verloop daarvan kun je wel erg dankbaar zijn  branne (Opglabbeek), nabranden: nǫbranǝ (Opglabbeek) branden [ZND 01 (1922)] || Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32] II-1, III-2-1
brandhout brandhout: branduit (Opglabbeek), brant(h)ø.yt (Opglabbeek), branthuit (Opglabbeek), branthøͅi̯t (Opglabbeek, ... ), knabben: knabə (Opglabbeek), knap (Opglabbeek), stoofbrand: stoͅəvbrant (Opglabbeek), stoofhout: stoafhuit (Opglabbeek), stoͅəvhøͅi̯t (Opglabbeek), stookhout: styəkhøͅət (Opglabbeek, ... ), vinkelhout: viŋkəlhuit (Opglabbeek), voenkelhuit (Opglabbeek), Este neet oppast, dan maak ich vinkelhuit van dich: kijk maar uit, of ik zal je eens duchtig de les spellen  vinkelhuit (Opglabbeek), vonkelhout: vuŋkəlhøͅi̯t (Opglabbeek, ... ) [Lk 02 (1953] [Lk 02 (1953)] [ZND 01 (1922)] [ZND 22 (1936)] [ZND 48 (1954)]brandhout [ZND 01 (1922)] || Brandhout voor de kachel [ZND 48 (1954)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] || sprokkelhout om er de kachel mee aan te maken || stuk (meestal gezaagd) hout als brandstof I-7, III-2-1
brandkast in de sacristie kluis: kluus (Opglabbeek) De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)] III-3-3
brandmuur tussen woonhuis en stal brandgevel: brant˲gē̜ ̞vǝl (Opglabbeek) De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b] I-6
brandnetel bijtende netel: bietende netel (Opglabbeek), bitǝndǝ nētǝl (Opglabbeek), brandnetel: brand˱nētǝl (Opglabbeek), brantnētəl (Opglabbeek) (brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3
brandslang darm: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.  dérəm (Opglabbeek) de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)] III-3-1
brandstof stokens: genitiefsvorm Zuu èè gruut hûs kimt te deer aan stukes  stukes (Opglabbeek) het stoken III-2-1