18034 |
braken |
braken:
[gewoon]
brake (L416p Opglabbeek),
kotsen:
kotsə (L416p Opglabbeek),
[plat]
koͅtsən (L416p Opglabbeek),
[schertsend]
kŏtse (L416p Opglabbeek),
overgeven:
īevərgēͅvən (L416p Opglabbeek),
īvərgeͅvə (L416p Opglabbeek),
overgève (L416p Opglabbeek),
spijen:
spijə (L416p Opglabbeek),
[gewoon]
spēien (L416p Opglabbeek)
|
geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20732 |
bramenvlaai |
braamberenvlaai:
brōͅmbīərəvlāj (L416p Opglabbeek)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18114 |
brandblaar |
brandblaar:
brandblaor (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek,
L416p Opglabbeek),
brandbloor (L416p Opglabbeek)
|
een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] || een brandblaar [ZND 45 (1946)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
branǝ (L416p Opglabbeek),
branə (L416p Opglabbeek),
Ki-jk maar good ût deste doa di-jn vinger neet aan (ver)bran(d)s: let op dat je daarmee niet bedrogen uit komt Gèè köntsj doaviêr waal èè kèèrske loate branne: voor het verloop daarvan kun je wel erg dankbaar zijn
branne (L416p Opglabbeek),
nabranden:
nǫbranǝ (L416p Opglabbeek)
|
branden [ZND 01 (1922)] || Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32]
II-1, III-2-1
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
branduit (L416p Opglabbeek),
brant(h)ø.yt (L416p Opglabbeek),
branthuit (L416p Opglabbeek),
branthøͅi̯t (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
knabben:
knabə (L416p Opglabbeek),
knap (L416p Opglabbeek),
stoofbrand:
stoͅəvbrant (L416p Opglabbeek),
stoofhout:
stoafhuit (L416p Opglabbeek),
stoͅəvhøͅi̯t (L416p Opglabbeek),
stookhout:
styəkhøͅət (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
vinkelhout:
viŋkəlhuit (L416p Opglabbeek),
voenkelhuit (L416p Opglabbeek),
Este neet oppast, dan maak ich vinkelhuit van dich: kijk maar uit, of ik zal je eens duchtig de les spellen
vinkelhuit (L416p Opglabbeek),
vonkelhout:
vuŋkəlhøͅi̯t (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
[Lk 02 (1953] [Lk 02 (1953)] [ZND 01 (1922)] [ZND 22 (1936)] [ZND 48 (1954)]brandhout [ZND 01 (1922)] || Brandhout voor de kachel [ZND 48 (1954)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] || sprokkelhout om er de kachel mee aan te maken || stuk (meestal gezaagd) hout als brandstof
I-7, III-2-1
|
23442 |
brandkast in de sacristie |
kluis:
kluus (L416p Opglabbeek)
|
De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandgevel:
brant˲gē̜ ̞vǝl (L416p Opglabbeek)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
24875 |
brandnetel |
bijtende netel:
bietende netel (L416p Opglabbeek),
bitǝndǝ nētǝl (L416p Opglabbeek),
brandnetel:
brand˱nētǝl (L416p Opglabbeek),
brantnētəl (L416p Opglabbeek)
|
(brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5, III-4-3
|
21468 |
brandslang |
darm:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.
dérəm (L416p Opglabbeek)
|
de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19840 |
brandstof |
stokens:
genitiefsvorm Zuu èè gruut hûs kimt te deer aan stukes
stukes (L416p Opglabbeek)
|
het stoken
III-2-1
|