34342 |
bronstig |
breustig:
brē̜i̯stex (L416p Opglabbeek),
bręi̯.stex (L416p Opglabbeek)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
34141 |
bronstig op andere koeien springen |
willig worden:
welǝx wē̜rǝ (L416p Opglabbeek)
|
[N 3A, 9b]
I-11
|
20769 |
brood |
brood:
breûd (L416p Opglabbeek),
brūet (L416p Opglabbeek),
brûût (L416p Opglabbeek),
bəruud (L416p Opglabbeek),
torenkruiersbrood:
als stokbrood of als sandwich
Turekri-jersbruud (L416p Opglabbeek)
|
(brood) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] || brood [RND] || brood dat niet opgegaan is (brood) [ZND 33 (1940)] || in Bocholt een veelgranenbrood, waarvan de granen geweekt zijn in diverse soorten Seizoensbieren
III-2-3
|
25293 |
brood, maat van 25 kilo |
korenvat:
(koren).
kūūrəváát (L416p Opglabbeek),
vat koren:
(koren).
váát kūūrə (L416p Opglabbeek)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 25 kg [brood] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20710 |
broodje |
broodje:
Fi-jn briêdsjes bakke: vleien, mouwvegen
briêdsje (L416p Opglabbeek),
pistolet:
pestəlē (L416p Opglabbeek),
Fr. pistolet
pistelee (L416p Opglabbeek),
weg:
wègk (L416p Opglabbeek)
|
broodje || een broodje (al of niet) belegd || weg: een aan beide zijden spits toelopend pijlvormig broodje || Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
o.
bry(3)̄tmɛs (L416p Opglabbeek),
broodsmes:
bry(3)̄tsmeͅs (L416p Opglabbeek)
|
mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25500 |
broodoven |
oven:
hȳvǝ (L416p Opglabbeek),
ȳvǝ (L416p Opglabbeek),
ȳvǝn (L416p Opglabbeek)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
20670 |
broodpap |
weggenpap:
weͅgəpap (L416p Opglabbeek)
|
Pap met stukjes roggebrood (pap met vuurstenen?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
brø̜jwǝ (L416p Opglabbeek),
brø̜jwǝn (L416p Opglabbeek),
brø̜̄ǝn (L416p Opglabbeek),
brǫwǝ (L416p Opglabbeek)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
brø̄wǝr (L416p Opglabbeek),
brø̜̄wǝr (L416p Opglabbeek)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|