33703 |
kuil |
kuil:
kui̯l (Q010p Opgrimbie),
kūl (Q010p Opgrimbie)
|
Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.]
I-8
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
ky:lkə (Q010p Opgrimbie)
|
een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kup (Q010p Opgrimbie),
tijn:
tin (Q010p Opgrimbie),
tīn (Q010p Opgrimbie)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kypǝr (Q010p Opgrimbie)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
17773 |
kuit |
kuit:
ky(3)̄tə (Q010p Opgrimbie)
|
kuit (van een been) [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
32624 |
kunstmest |
chimique:
šǝmek (Q010p Opgrimbie)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
køͅstek (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie,
Q010p Opgrimbie),
køͅstēk (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie,
Q010p Opgrimbie),
køͅst‧ēk (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie,
Q010p Opgrimbie)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19314 |
kwaadspreekster |
klappei:
klappɛej (Q010p Opgrimbie)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
24201 |
kwartel |
kwartel:
kwartel (Q010p Opgrimbie),
kwatəl (Q010p Opgrimbie)
|
kwartel [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
24880 |
kweek |
puimen:
pø̜i̯.mǝ (Q010p Opgrimbie),
puims:
pø̜i̯ms (Q010p Opgrimbie)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88]
I-5
|