18147 |
lam |
lam:
lamp (Q010p Opgrimbie),
lā.m (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie),
lā.mp (Q010p Opgrimbie),
lammetje:
lɛmkǝ (Q010p Opgrimbie),
schaapje:
sxø̄pkǝ (Q010p Opgrimbie),
šøpkǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || lam [ZND 01 (1922)] || ze is lam [ZND 29 (1938)]
I-12, III-1-2
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lamǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
19584 |
lamp |
lamp:
lamp (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie)
|
lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
wiek:
w‧ēk (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie)
|
De lampepit (ook wiek geheeten; Fr. mèche) [ZND 17 (1935)] || lampepit [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
21578 |
land |
land:
lant (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie)
|
land [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q010p Opgrimbie)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
20317 |
lang leven |
lang leven:
znd 30, 15;
lang leeve (Q010p Opgrimbie)
|
lang leven [ZND 30 (1939)]
III-2-2
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
ən laŋ brōk (Q010p Opgrimbie)
|
lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
lange neus:
laŋ nās (Q010p Opgrimbie)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
17809 |
langen |
langen:
Geven, aanreiken.
langə (Q010p Opgrimbie)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|