20309 |
meisje |
meisje:
meizje (Q010p Opgrimbie),
méésjə (Q010p Opgrimbie)
|
meisje [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
22800 |
melden (kaartterm) |
melden:
bv zex meele: op komen, van zich laten horen
melle (Q010p Opgrimbie)
|
Melden. (in welke betekenis wordt dat woord gebruikt? Geef de uitdrukking waarin het voorkomt, b.v. bij het kaartspelen, enz.). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
34237 |
melk |
melk:
męlǝq (Q010p Opgrimbie),
mɛ.lǝk (Q010p Opgrimbie),
mɛlk (Q010p Opgrimbie)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
afromer:
ā.frøu̯mǝr (Q010p Opgrimbie)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
24808 |
melkdistel |
dauwdistel:
doͅu̯destəl (Q010p Opgrimbie)
|
I-7
|
34226 |
melken |
melken:
melǝkǝ (Q010p Opgrimbie),
mɛ.lkǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
33778 |
melkgebit |
melktanden:
mę.lǝktan (Q010p Opgrimbie)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
19930 |
melkzeef |
zij:
zei̯ (Q010p Opgrimbie),
zęi̯ (Q010p Opgrimbie)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
24212 |
merel |
melder:
(goud- en zwart)mēͅldər (Q010p Opgrimbie),
zwartmelder:
zwartmēͅldər (Q010p Opgrimbie)
|
merel [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
maerəch (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie),
merg (Q010p Opgrimbie)
|
het merg (in de beenderen) [ZND 31 (1939)] || merg (O.) [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|