33509 |
rijshout, bonenstaak |
erwtenrijs:
ɛrtərīzər (Q010p Opgrimbie),
rijs:
rīs (sg) (Q010p Opgrimbie)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [ZND 06 (1924)]
I-7
|
34643 |
rijtuig |
voiture:
vǝtȳr (Q010p Opgrimbie)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
33978 |
rijzadel |
rijzadel:
ri ̞i̯zāl (Q010p Opgrimbie)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
ruizelen:
ry.zǝlǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
17599 |
rimpels |
rimpsels:
rumchele (Q010p Opgrimbie),
rømsələ (Q010p Opgrimbie)
|
rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)]
III-1-1
|
29911 |
ringen |
ringen:
reŋǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
peulen:
pōͅlə (Q010p Opgrimbie),
ringen:
reͅŋə (Q010p Opgrimbie)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)]
I-7
|
20792 |
rins |
garstig:
geestig (Q010p Opgrimbie)
|
Een rinse smaak (zuurzoet, gelijk sommige suikerbonbons). [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
21214 |
riool |
rigole (fr.):
rəgol (Q010p Opgrimbie)
|
Riool (onderaardse buis tot afvoer van vuil water, enz.). [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
33478 |
rode aalbes |
wiemer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
wī.mər (Q010p Opgrimbie),
wiemeren:
wiemere (Q010p Opgrimbie)
|
aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|