33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
węi̯njšǝlǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
33038 |
zicht |
zicht:
zex (Q010p Opgrimbie)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie)
|
ziek [ZND 08 (1925)], [ZND 39 (1942)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
krankte:
kraeŋdə (Q010p Opgrimbie)
|
ziekte [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kīkə (Q010p Opgrimbie)
|
kijken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
17644 |
zijde |
zij:
zej (Q010p Opgrimbie),
zij(de):
zęj (Q010p Opgrimbie)
|
Hij heeft pijn in zijn zijde. [ZND 08 (1925)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.]
II-7, III-1-1
|
20937 |
zijde spek |
zij:
ze̝i (Q010p Opgrimbie)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
34580 |
zijladder |
ledders:
lø̜dǝrǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
18028 |
zijn neus snuiten |
uitsnoeven:
utsnu:və (Q010p Opgrimbie)
|
snuiten [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
32826 |
zijstukken van het raam |
brakken:
brakǝ (Q010p Opgrimbie)
|
De beide korte delen van het raamwerk, waarin de as van de rol bevestigd is. [JG 2c; JG 1b add.; N 11A, 184d + 185c; div.; monogr.]
I-2
|