21302 |
borg |
borg:
bøͅrəx (Q010p Opgrimbie)
|
borg [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21594 |
borg blijven |
borg blijven:
bøͅrəg blīvə (Q010p Opgrimbie)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
drupje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
drøͅpkə (Q010p Opgrimbie)
|
druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
26141 |
borst |
borst:
bǫrs (Q010p Opgrimbie)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
19497 |
borstel |
borstel:
bø͂ͅrstəl (Q010p Opgrimbie)
|
borstel [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
bors (Q010p Opgrimbie)
|
borst [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
%%voor de fonetische documentatie wordt verwezen naar het lemma BORSTRIEM%%
[borstriem] (Q010p Opgrimbie)
|
I-10
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
fl":rəs (Q010p Opgrimbie)
|
pleuris [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
33713 |
bos |
bos:
bos (Q010p Opgrimbie)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (Q010p Opgrimbie)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|