e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opgrimbie

Overzicht

Gevonden: 2062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braaf braaf: (v) kan ook brÅf zijn maar er is een duidelijke komma onder de o of a  brōͅf (Opgrimbie) braaf [ZND 01 (1922)] III-1-4
braakland braak: brǭk (Opgrimbie) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakliggen braak: brǭk (Opgrimbie) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braam bramen: brīǝ.mǝ(n) (Opgrimbie) Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.] I-5
braambes bramelen: zie ook ZND01 u (geen verzamelfiches)  bro‧məl (Opgrimbie) braambes [ZND 01 (1922)] III-4-3
braambessen bramelen: brō.mǝlǝ (Opgrimbie) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamstruik bramelenstruik: brommellenstrouk (Opgrimbie) braam (struik) [ZND 32 (1939)] III-4-3
braden bakken: vermoedelijk  bakə (Opgrimbie), braden: brōͅ.jə (Opgrimbie), brōͅjə (Opgrimbie) vlees braden en vlees bakken [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-3
braken kalven: [plat]  kawvə (Opgrimbie), kotsen: kotsə (Opgrimbie, ... ), koͅtsə (Opgrimbie), overgeven: [met permissie]  vərgēvə (Opgrimbie), spijen: spejə (Opgrimbie), speͅjə (Opgrimbie) braken (overgeven, kotsen) [ZND 01 (1922)] || geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || kotsen (braken) [ZND 01 (1922)] III-1-2
branden branden: branə (Opgrimbie), brānə (Opgrimbie) branden [ZND 01 (1922)] III-2-1