e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opgrimbie

Overzicht

Gevonden: 2062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
griffel grif: ən grof (Opgrimbie) De stift, waarmee op die lei wordt geschreven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
grijpen naar pakken: pakə (Opgrimbie), snappen: snapə (Opgrimbie) Naar iets grijpen [ZND 35 (1941)] III-1-2
gril kuren: ook materiaal znd 29, 16  kø̄rə (Opgrimbie) kuren (znw) [ZND 01 (1922)] III-1-4
grind kiezel: kizǝl (Opgrimbie), kēzǝl (Opgrimbie) Collectieve benaming voor de kleine keitjes die in grote menigte in diluviale gronden en op de bodem van de rivieren worden aangetroffen, kiezels. [S 11; L 1a-m; N 18, add.; monogr.] I-8
grindweg kiezelweg: kiezelweig (Opgrimbie), steenweg: Eigennaam van de rijksweg Maastricht-Maaseik.  steͅjnwēͅg (Opgrimbie) grind [ZND 01 (1922)] || Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)] III-3-1, III-4-4
grindx kiezel: kiezəl (Opgrimbie), kīzəl (Opgrimbie) grind [ZND 01 (1922)] III-4-4
groei groei: grōi̯ (Opgrimbie), wasdom: was˱dōm (Opgrimbie) Opgaven voor de uitdrukking "er zit geen groei in". [L 8, 7a; monogr.] I-4
groeien aarden: aarden (Opgrimbie), groeien: grōi̯ǝ (Opgrimbie), pakken: pakken (Opgrimbie), wassen: wasǝ (Opgrimbie) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] I-4
groen (kleur) groen: grōn (Opgrimbie), grø̄:n (Opgrimbie, ... ), grø̄n (Opgrimbie, ... ) groen [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)] III-4-4
groentevrouw mooswijf: mōswīf (Opgrimbie), enkel in minachtende zin  mōswīf (Opgrimbie) groentenvrouw [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] III-3-1