22358 |
hoepel |
reep:
reip (Q010p Opgrimbie),
rejp (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie)
|
Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] || Hoepel. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
reipe (Q010p Opgrimbie),
rejpe (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie)
|
Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
18017 |
hoest |
hoest:
hō:s (Q010p Opgrimbie)
|
hoest [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
18018 |
hoesten |
kotsen:
#NAME?
kø͂ͅtšə (Q010p Opgrimbie),
(minachtend)
k"tšə (Q010p Opgrimbie)
|
kuchen [ZND 01 (1922)] || zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)]
III-1-2
|
33034 |
hoeveelheid halmen voor een halve schoof |
opper:
ø̜pǝr (Q010p Opgrimbie),
oppertje:
øpǝrkǝ (Q010p Opgrimbie)
|
In het zuiden van Belgisch Limburg waar met de zicht wordt gemaaid kent men het begrip "ongebonden halve graanschoof"; de maaier haalt met één keer inkappen en uitwinnen de hoeveelheid halmen voor een halve schoof bijeen. In de rest van het onderzoeksgebied komt het begrip niet voor. Zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf en kaart 19. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 29; monogr.]
I-4
|
32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
riek:
rēk (Q010p Opgrimbie)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
24324 |
hommel |
hommel:
ook in ZND 01, a-m
ho.məl (Q010p Opgrimbie),
hommel (Q010p Opgrimbie)
|
hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
25062 |
homp, brok, klont |
klot:
klot (Q010p Opgrimbie),
(boter, leem, enz.).
klot (Q010p Opgrimbie)
|
kluit [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
ho.nt (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie),
hont (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie),
ont (Q010p Opgrimbie)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)], [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondenkooi:
(h)oͅndəkuəi̯ (Q010p Opgrimbie)
|
hondenhok [ZND 38 (1942)]
III-2-1
|