e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opgrimbie

Overzicht

Gevonden: 2062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
honing honing: hō.neŋ (Opgrimbie), hōnǝŋ (Opgrimbie) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6
honingpers pers: pē.rs (Opgrimbie) Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.] II-6
hoofd hoofd: høͅjt (Opgrimbie), kop: kop (Opgrimbie) hoofd [ZND 01 (1922)] III-1-1
hoofddoek kopplag: kǫplak (Opgrimbie) Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] I-4
hoofdkaas hoofdkaas: høͅytkiəs (Opgrimbie), hoofdvlees: høͅytfleͅi.s (Opgrimbie) hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] III-2-3
hoofdkussen kussen: koͅsə (Opgrimbie), køͅsə (Opgrimbie) hoofdkussen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1
hoofdpijn koppijn: kopīn (Opgrimbie), koppien (Opgrimbie) Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)] || ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)] III-1-2
hoofdstel kopstuk: kǫpstø̜k (Opgrimbie) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10
hoog tijd hoog tijd: (h)uəxtīt (Opgrimbie), huəxtīt (Opgrimbie) Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)] III-3-3
hoogdag hoogdag: 4 hūəgdā:ch (Opgrimbie), dōͅ zen vēr hūəgdāch (Opgrimbie) Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)] III-3-3