e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opgrimbie

Overzicht

Gevonden: 2062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keel keel: kē̜.l (Opgrimbie), strot: strō.t (Opgrimbie) Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29] I-9
keel, strot strot: strōt (Opgrimbie) Pak hem bij zijn strot (keel). [ZND 07 (1924)] III-1-1
keerstrook, wendakker voordel: vø̄rdǝl (Opgrimbie) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
kegelen kegelen: keigele (Opgrimbie) Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kegels (mv.) kegelen: keigele (Opgrimbie) Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kelder kelder: kaəldər (Opgrimbie) kelder [ZND 36 (1941)] III-2-1
keldergat keldergat: kɛldərgāt (Opgrimbie) keldergat [ZND 12 (1926)] III-2-1
kerel kerel: kēl (Opgrimbie, ... ), kēͅrəl (Opgrimbie) Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [ZND 01 (1922)] III-3-1
keren omdraaien: omdrɛǝjǝ (Opgrimbie) Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] II-7
kerk kerk: kerək (Opgrimbie, ... ) De kerk. [ZND 12 (1926)] || Kerk. [ZND 01 (1922)] III-3-3