33472 |
gat in een klein dakschild |
uilekot:
ø̄lǝkūu̯ǝt (P222p Opheers)
|
In het kleine dakschild (boven de korte gevel) van een schilddak treffen we vaak een gat (soms een luik) aan om de zolder te beluchten en te belichten. De benamingen zijn vaak, vanwege functionele overeenkomst, dezelfde als voor het venster onder een dakwelving (zie dat lemma, 4.2.13). [N 4A, 45a; N 4, 26c]
I-6
|
25001 |
gat, opening |
kot:
kut (P222p Opheers)
|
gat (znw enk) [N 26 (1964)]
III-4-4
|
25002 |
gat, opening (mv) |
koters:
kutərz (P222p Opheers)
|
gaten (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-4
|
20742 |
gebakje |
pat-tje:
Syst. Frings
pátekə (P222p Opheers)
|
Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20683 |
gebakken aardappelen |
gebakken patattenschijfjes:
Syst. Frings
gəbakə pətatəskɛfkəs (P222p Opheers)
|
In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17623 |
gebit |
gebeet:
gǝbēt (P222p Opheers)
|
Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b]
I-9
|
18335 |
gebreide kous |
strikkous:
vgl. koos
strikoos (P222p Opheers)
|
breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18620 |
gebreide wollen muts |
gestrikte muts:
gəstreͅktə mutz (P222p Opheers),
gəstrikdə mŭts (P222p Opheers),
muts:
mutz (P222p Opheers),
poldermuts:
pŭldərmuts (P222p Opheers)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] || vrouwenmuts, zwarte, dikke gebreide ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33915 |
gedrukt |
gedouwd:
gǝdǫu̯t (P222p Opheers)
|
Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b]
I-9
|
32746 |
geerakker |
kortvoren:
kǫt˲vō ̞ǝrǝ (P222p Opheers)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|