17581 |
haarwrong |
knop:
knup (P222p Opheers)
|
haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20776 |
hagelslag |
hagelslag:
Syst. Frings
hāgəlslax (P222p Opheers)
|
Beschuiten met muisjes [N 16 (1962)]
III-2-3
|
27379 |
hak |
krebbel:
krɛbǝl (P222p Opheers)
|
Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5
|
18180 |
hak van een schoen |
vers:
vās (P222p Opheers)
|
hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
vars:
vā.s (P222p Opheers)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
33301 |
hakken, wieden met de hak |
kappen:
kapǝ (P222p Opheers),
krebbelen:
krɛbǝlǝ (P222p Opheers)
|
Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
21661 |
halen en betalen |
halen:
ps. omgespeld volgens Frings.
hōͅələ gon (P222p Opheers)
|
Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33477 |
half-cirkelvormig raam |
halve boog:
halǝvǝ boǝx (P222p Opheers)
|
Een raam in de vorm van een halve cirkel met de rechte zijde aan de onderkant, meestal aan stallen. Het benoemingsmotief van de benamingen is meestal de vorm van de raampjes, soms zijn ze naar andere raampjes genoemd die dezelfde vorm hebben (van de oven of van - onbeglaasde - ventilatie-openingen in de muur of in het dak (zie o.a. het lemma "rond gat boven in de schuurgevel", 4.2.11). [N 4, 51; N 4A, 38a]
I-6
|
34027 |
halfbloed |
gekruiste koe:
gǝkrø̜̄zdǝ [koe] (P222p Opheers)
|
Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b]
I-11
|
18713 |
halfhemd |
halfhemd:
haləfhimə (P222p Opheers)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|