e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

Gevonden: 4907

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(blijven) plakken (blijven) plekken: plékken (Ophoven) lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)] III-3-1
(iets) bevinden bevinden: bevinjen (Ophoven) vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)] III-1-4
(iets) zich niet aantrekken niet aantrekken: aantrèkkə (Ophoven) Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)] III-1-4
(met) het hoofd stoten botsen: botsen (Ophoven) Het hoofd stoten (botsen, knotsen). [N 109 (2001)] III-1-2
(met) stevige benen stomperd: stompert (Ophoven) Stevige benen (stompels, gestapeleerd) [N 109 (2001)] III-1-1
(zich) bukken (zich) bukken: bokken (Ophoven) Bukken, zich bukken ((zich) buigen) [N 109 (2001)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: dēkskə (Ophoven), dōk (Ophoven), dōͅupkled`ə (Ophoven), dōͅupmøtskə (Ophoven), nàvəlbeͅnd`ə (Ophoven), vōəl (Ophoven), zēͅ`vərleͅpkə (Ophoven) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
<naam> <naam>: naamdaag (Ophoven), besteek: besteek (Ophoven), besteken: besteken (Ophoven), namensdag: namesdaag (Ophoven) Een naamfeest, naamdag [vernamsdaag, nametsdaag]. [N 96C (1989)] || Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)] || Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)] III-3-2
[falie] voile (fr.): vōəl (Ophoven) sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3
[lijfje] lijfje: betekenis: onderhemdje  lifkə (Ophoven) lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3