e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
elektrische tram elektrische tram: elektrissen tram (Ophoven), eletrischen tram (Ophoven) Een electrische tram. [ZND 34 (1940)] III-3-1
ellende (lijden) armoede: Hij zitj in den ermoot (Ophoven), Ich bèn krank van de ermoot (Ophoven), elend: Hij zitj in den ielèndj (Ophoven), Ich bèn krank van den ielèndj (Ophoven), misere: Ich bèn krank van de mizeerij (Ophoven), miserie: Hij zitj in de mizerij (Ophoven), miserie (Ophoven) een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)] || Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)] III-1-4
ellendig ellendig: ellenjig (Ophoven) ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)] III-1-4
els els: ę̄ls (Ophoven), zuiltje: zylkǝ (Ophoven) Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien v√≥√≥r te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.] II-10
emmer aker: iəkər (Ophoven, ... ), emmer: ø.mər (Ophoven, ... ), ømər (Ophoven, ... ) emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] III-2-1
endeldarm endeldarm: enjelderm (Ophoven) Endeldarm (aarsdarm, gatdarm, kakdarm, einddarm). [N 109 (2001)] III-1-1
engel engel: n engel twèè èngelen (Ophoven), èngel (Ophoven), èngəl èngələ (Ophoven) Een engel [ingel, èngel]. [N 96D (1989)] || Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)] III-3-3
engel des heren engel des heren: engel des heren (Ophoven) Het "Engel des Heren"of "Angelus", het gebed bij het Angelus-luiden. [N 96B (1989)] III-3-3
engelbewaarder engelbewaarder: èngelbewaarder (Ophoven) Een beschermengel, bewaarengel, engelbewaarder, schutsengel. [N 96D (1989)] III-3-3
engelen engelen: èngele in den heemel (Ophoven) De engelen in de hemel. [N 96D (1989)] III-3-3