25141 |
gieten, hard regenen |
gieten:
deX sjets, he goot, gegote
geeëte (L371p Ophoven),
gutsen:
gutsen (L371p Ophoven),
klateren:
klaatərə (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
gieten, gutsen [ZND 25 (1937)] || hard regenen [ZND 33 (1940)] || overvloedig, in stromen neervloeiend, gezegd van vloeistoffen [spetten, gutsen, golven, garzelen, plenzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19688 |
gieter |
spuit:
spøͅi̯t (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
gieter [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
18053 |
gif |
vergif:
vergif (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17879 |
gispen, geselen |
klatsen:
klatsen (L371p Ophoven)
|
Met een tak of zweep slaan (smikken, geselen, klatsen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20949 |
gist |
gist:
ges (L371p Ophoven),
gęs (L371p Ophoven)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)]
II-1, III-2-3
|
18687 |
glacé |
leren haas:
lēͅrə hōͅsə (L371p Ophoven)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23380 |
glas-in-loodraam |
glasraam:
glaasraam (L371p Ophoven)
|
Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19399 |
glasgordijn |
gordijn:
gerdien (L371p Ophoven)
|
Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19386 |
glazenkast |
glazenkast:
glazenkast (L371p Ophoven)
|
Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20556 |
glazig |
glazen:
glazen eerpel (L371p Ophoven),
glazeren:
glazəren (L371p Ophoven)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)] || glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|