25062 |
homp, brok, klont |
klot:
klot (L371p Ophoven),
kluit:
kluut (L371p Ophoven)
|
kluit [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
ho.nt (L371p Ophoven),
hoend (L371p Ophoven),
hond (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven),
n-ondj (L371p Ophoven),
oͅnt (L371p Ophoven)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)], [ZND 21 (1936)], [ZND m]
III-2-1
|
34209 |
hondsdolheid |
razend zijn:
razend zijn (L371p Ophoven)
|
Een bij honden, wolven, vossen en andere dieren voorkomende infectieziekte die door een beet kan worden overgebracht, ook op koeien. Zie ook het lemma ''hondsdolheid'' in wbd I.3, blz. 486. [N 52, 12b; A 48A, 25]
I-11
|
24687 |
hondsdraf |
hondsdraf:
WLD
hondsdraf (L371p Ophoven)
|
Hondsdraf (glechoma hederacea 20 tot 60 cm groot. De stengels zijn kruipend met opgerichte, bloeiende takken; de bladeren zijn rond of niervormig met een hartvormige voet, de bladrand is gekarteld; de bloemen groeien in kransen in de bladoksels, blauwpa [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24622 |
hondsviooltje |
hondsblein:
WLD
hondsblein (L371p Ophoven)
|
Hondsviooltje, 5 tot 35 cm groot. De stengels zijn liggend of opstijgend; de bladeren alleen aan de stengels, en hebben ongevleugelde stelen. De bladeren zijn eivormig-langwerpig, meestal met hartvormige voet; de steunblaadjes zijn klein en getand; de blo [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21043 |
honing |
honing:
hō.neŋ (L371p Ophoven),
hōneŋ (L371p Ophoven),
ōnǝŋ (L371p Ophoven)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
pers:
pēǝ.s (L371p Ophoven)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
kop (L371p Ophoven)
|
Spotbenamingen voor het hoofd [N 109 (2001)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoogaltaar:
hougaltaor (L371p Ophoven)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34638 |
hoofdbord |
bred:
brēt (L371p Ophoven)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|