e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

Gevonden: 4907
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
besvrucht, algemeen beer: WBD/WLD  beir (Ophoven) Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)] I-7
betalen neertellen: ps. omgespeld volgens Frings.  niərteͅlə (Ophoven) Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)] III-3-1
beteuterd beteuterd: beteuterd (Ophoven), sip: sip (Ophoven), van streek: van streek (Ophoven) hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)] || op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)] III-1-4
betrappen attraperen (<fr.): attraperen (Ophoven) een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)] III-3-1
betrekken (lucht) betrekken: het betrekjt (Ophoven), zich toezetten: de locht trekt zich toewe  də loͅxt treͅk⁄t zex tuw (Ophoven) dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] || eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)] III-4-4
betten van een wonde baden: bìjen (Ophoven) lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)] III-1-2
beugelen beugelen: beugelen (Ophoven) Het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven]. [N 88 (1982)] III-3-2
beugelring beugel: beugel (Ophoven) De ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring]. [N 88 (1982)] III-3-2
beugeltas beugeltas: bøyəlteͅs (Ophoven) tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)] III-1-3
beuk beuk: gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk  beuk (Ophoven) beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)] III-4-3