24492 |
schors (alg.) |
schors:
WBD/WLD
schors (L371p Ophoven)
|
De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24721 |
schors van naaldbomen |
schil:
WBD/WLD
schel (L371p Ophoven)
|
De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25069 |
schortvol |
schoot:
schoût (L371p Ophoven)
|
de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21367 |
schot |
schot:
scheut, twiē scheut (L371p Ophoven)
|
Een schot, twee schoten (van een wapen). [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
19506 |
schotel |
schotel:
šōtəl (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven,
L371p Ophoven,
L371p Ophoven),
om gerecht op te dienen
šōtəl (L371p Ophoven),
schoteltje:
šøtəlkə (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schotel [ZND m] || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19508 |
schoteltje |
schoteltje:
schø̄təlkə (L371p Ophoven),
sjø̄təlkə (L371p Ophoven),
šø̄təlkə (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
een kopje met een schoteltje [ZND 34 (1940)] || schoteltje [ZND 34 (1940)] || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17638 |
schouderblad |
schouderblad:
schouderblaad (L371p Ophoven),
schouwerblaad (L371p Ophoven)
|
Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)] || Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft. schug). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18679 |
schoudermanteltje |
pelerine (<fr.):
peͅldəren (L371p Ophoven)
|
schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33783 |
schouders |
schouder(s):
šǫu̯.ǝrs (L371p Ophoven)
|
De schouder loopt van de schoft naar beneden in een punt uit. Zie afbeelding 2.18. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1 en 32.2]
I-9
|
33059 |
schoven binden |
binden:
bęi̯njǝ (L371p Ophoven)
|
Het werk van de binder die achter de zichter aankomt en die om de hoeveelheid halmen die de zichter afgetrokken heeft twee (soms ook één) banden doet en zo de garven, gebonden schoven, maakt. Wanneer het graan met de zeis gemaaid wordt en de aflegger achter de maaier aankomt, worden het "afleggen", het "vormen" en het "binden" vaak in één doorgaande handeling uitgevoerd. Jassen en kassen worden (elders) ook gebruikt voor het opzetten en samenbinden van de korenhokken, zie het lemma ''schoven opzetten in een hok'' (4.6.13). De volgorde van de varianten van het type binden is: a. consonantcluster: -nd-/-ndj-/-]d, -n-, -nj-, -]-; b. vocalisme: -e-, -ę-, -ęi̯-, -ē-, -i-.' [N 15, 15d, 15e2 en 20; JG 1a, 1b; A 23, 16.2; L 1 a-m; L 1u, 15; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2, Lu 2, 34.2; monogr.]
I-4
|