17958 |
trappelen |
trampelen:
trampelen (L371p Ophoven),
trappelen:
trappelen (L371p Ophoven)
|
Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)] || Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23282 |
trappist |
trappist:
trappist (L371p Ophoven)
|
Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19379 |
traproede |
roede:
rooj (L371p Ophoven)
|
Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19850 |
trechter |
trechter:
treͅxtər (L371p Ophoven)
|
trechter [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
zeikbak:
[zeik]˱bak (L371p Ophoven)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
trede:
treje (L371p Ophoven),
trēj (L371p Ophoven),
voet:
vōt (L371p Ophoven)
|
Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] || Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.]
II-7, II-9, III-2-1
|
19292 |
treiteren |
plagen:
plaogen (L371p Ophoven)
|
lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
appetijt:
appetiet (L371p Ophoven),
goesting:
gosting (L371p Ophoven),
goesting om te eten:
goesting um te ēten (L371p Ophoven),
honger:
honger (L371p Ophoven)
|
hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)] || hij heeft geen honger meer [ZND 44 (1946)] || trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
angen:
āŋǝ (L371p Ophoven)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
22743 |
trekharmonica |
monica:
mōneka (L371p Ophoven),
trekmonica:
trèkmoonəkaa (L371p Ophoven)
|
Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|