20330 |
vader |
vader:
vader (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)] || vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18949 |
vagebond |
vagebond:
vagebond (L371p Ophoven)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vageveur (L371p Ophoven)
|
Het vagevuur [vèègvuur, veëjevuur]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19454 |
vak van een kast |
loket:
loket (L371p Ophoven)
|
Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18658 |
valhoedje |
parkje:
[sic] [vgl. Val-Meer park kinderbox?]
peͅrkskə (L371p Ophoven)
|
hoedje, beschuttend ~ voor kinderen die pas lopen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17822 |
vallen |
vallen:
vallen (L371p Ophoven),
valə (L371p Ophoven),
[~an]
vallen (L371p Ophoven)
|
vallen [ZND 46 (1946)], [ZND m]
III-1-2
|
22333 |
vals spel |
vals spel:
vals spel (L371p Ophoven)
|
Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetelen (L371p Ophoven)
|
Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22332 |
valsspeler |
foetelaar:
foeteleer (L371p Ophoven)
|
Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23907 |
van de duivel bezeten |
van de duivel bezeten:
van den duvel bezèten (L371p Ophoven)
|
Van de duivel bezeten [mit der duvel bezaese]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|