25227 |
zacht winterweer |
open (weer):
open winter
ōpə went⁄ər (L371p Ophoven)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19537 |
zachtharige bezem |
veger:
vēͅgər (L371p Ophoven)
|
bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18316 |
zak in de onderrok |
maal:
māl (L371p Ophoven)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18393 |
zak in kledingstuk |
maal:
maal (L371p Ophoven)
|
Zak in een kledingstuk [zak, tes, maal] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18324 |
zak op een schort |
maal:
māl (L371p Ophoven)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18186 |
zakdoek |
maalplag:
mālpla.k (L371p Ophoven)
|
zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20307 |
zakgeld |
zondagsgeld:
sóndəsgéld (L371p Ophoven),
ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje achter g@ld heb ik letterlijk overgenomen (of bedoelt invuller dit als een "glottishslag": ¿).
sondəsgeͅld⁄ (L371p Ophoven)
|
zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)]
III-2-2, III-3-1
|
18234 |
zakhorloge |
zakhorloge:
zakhorloge (L371p Ophoven)
|
Zakhorloge. Uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [uur, knol, raap] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
26644 |
zakkenwagentje |
molenkarretje:
[molen]kɛrkǝ (L371p Ophoven)
|
Handwagentje waarmee zakken in de molen verplaatst kunnen worden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 258; Coe 239; Grof 257]
II-3
|
23226 |
zalig |
zalig:
zaalig (L371p Ophoven),
zalig noewjaor (L371p Ophoven)
|
Zalig (of Gelukkig, enz.) Nieuwjaar! [ZND 05 (1924)] || Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|