19731 |
bot |
bot:
boͅt (L371p Ophoven),
bǫt (L371p Ophoven)
|
bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)] || Gezegd van één of meer molenstenen. [N O, 34m; Vds 197; Jan 177; Coe 158; Grof 191]
II-3, III-2-1
|
32795 |
bot eggen |
slepen:
[slepen] (L371p Ophoven)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
34258 |
boter |
boter:
bōtǝr (L371p Ophoven),
botter:
botǝr (L371p Ophoven)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bootram (L371p Ophoven),
kazeboterham:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
kièzebottram (L371p Ophoven),
kazesmouel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9 (in onbruik)
kièsesmouwel (L371p Ophoven)
|
boterham [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bam (L371p Ophoven)
|
Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20553 |
boterkussentje |
boterbabbeltje:
boterbabbeltje (L371p Ophoven)
|
boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19517 |
botervlootje |
boterschoteltje:
bōtəršøͅtəlkə (L371p Ophoven)
|
botervlootje [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32948 |
botteriken |
bokken:
bøk (L371p Ophoven),
botteriken:
bǫtǝrekǝ (L371p Ophoven)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (L371p Ophoven),
veld:
fɛltj (L371p Ophoven),
vę.ljtš (L371p Ophoven),
vęlt (L371p Ophoven),
vɛlt (L371p Ophoven)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
17639 |
bovendeel van de rug |
krommenek:
kraomenak zitten (L371p Ophoven),
nek:
nak (L371p Ophoven)
|
Bovendeel van de rug (poekel, kraomenak, kriemer, rug?, nak?) [N 109 (2001)] || Op de rug zitten (poekelen, op de poekel/kraomejak zitten). [N 109 (2001)]
III-1-1
|