23733 |
de huiszegen bidden |
huiszegen beden:
hoeszegen beeje (L371p Ophoven)
|
De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aansteken:
ānsteͅkə (L371p Ophoven)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
doven:
douven (L371p Ophoven)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22389 |
de kaarten couperen |
afheffen:
aafhuffen (L371p Ophoven)
|
Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22390 |
de kaarten ronddelen |
delen:
deilen (L371p Ophoven)
|
De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22387 |
de kaarten schudden |
schieten:
scheten (L371p Ophoven)
|
Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22388 |
de kaarten steken |
steken:
steken (L371p Ophoven)
|
De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34632 |
de kar wipt |
zwikken:
(de kar) zwektj (L371p Ophoven)
|
Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99]
I-13
|
23697 |
de kerkgang maken |
de kerkgang doen:
de kirkgank doon (L371p Ophoven)
|
De kerkgang doen/maken. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23698 |
de kerkgang uitzegenen |
zegenen:
zegene (L371p Ophoven)
|
Het "uitzegenen"bij gelegenheid van de kerkgang [oeszeëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|