e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

Gevonden: 4907
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dodenwake dodenwacht: doujewach (Ophoven), dodenwake: doajewake (Ophoven) de dodewake [doeëdewach] [N 96D (1989)] || wachthouden bij een dode [waken] [N 115 (2003)] III-2-2
doedelzak doedelzak: doedelzak (Ophoven) Het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak]. [N 90 (1982)] III-3-2
doek doek: dook (Ophoven, ... ) doek [ZND 23 (1937)] III-1-3
doek -> [wld iii 2.2] witte doek: eine witten dook (Ophoven), einə wittən dook (Ophoven) een witte doek [ZND 23 (1937)] III-1-3
doelloos friemelen friemelen: friemelen (Ophoven) Doelloos met de handen spelen (haffelen, friemelen, krawietelen) [N 108 (2001)] III-1-2
dof, gedempt van geluid dof: dōf (Ophoven) niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)] III-4-4
doffer, mannelijke duif duiver: duver (Ophoven), hoorn: horen (Ophoven), mannetje: menke (Ophoven) duif, mannetje [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] III-4-1
dogkar dogkar: doq˱kar (Ophoven) Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.] I-13
dokter dokter: dokter (Ophoven, ... ) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 107 (2001)] || Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)] III-1-2
dokteren dokteren: dokteren (Ophoven) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)] III-1-2