e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L362p plaats=Opitter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
landrol wel: wɛl (Opitter) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
lang leven lang leven: znd 30, 15;  lang lève (Opitter) lang leven [ZND 30 (1939)] III-2-2
lange broek lange boks: ’n lange boks (Opitter) lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] III-1-3
langen langen: Geven.  langə (Opitter) Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)] III-1-2
langwerpige streep van voorhoofd tot neus streep: strī.p (Opitter) Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b] I-9
lantaarn lamptaarn: lamptèr (Opitter) lantaarn [ZND 37 (1941)] III-2-1
lasteren kwaadzeggen: ook materiaal znd 30, 01  kôâdzegge (Opitter) laster [ZND 01 (1922)] III-1-4
lastig (werken) moeilijk: ook materiaal znd 30, 02  mooilik (Opitter) lastig [ZND 01 (1922)] III-1-4
laten laten: loatə (Opitter), lotə (Opitter) laten [ZND 25 (1937)], [ZND 46 (1946)] III-1-2
laten trekken laten rusten: lō.tǝ r ̇ø̜stǝ (Opitter) Het beslag goed laten trekken zodat de versuikering plaatsvindt en de eiwitten omgezet worden. Het werkwoord "laten" werd door de meeste respondenten niet vermeld. [N 35, 38] II-2