21596 |
loop van een geweer |
loop:
leip van ə gewieër (L362p Opitter)
|
De loop van een geweer [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
sjieët (L362p Opitter),
takje:
tekske (L362p Opitter)
|
loot [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
laupe (L362p Opitter),
loupə (L362p Opitter, ...
L362p Opitter),
lő̜u̯.pǝ (L362p Opitter)
|
lopen [ZND 25 (1937)], [ZND m] || lopen: Hebt ge Klaas zien lopen ? [ZND 44 (1946)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|
19500 |
loper |
draaier:
drɛjǝr (L362p Opitter),
loper:
lø̜j.pǝr (L362p Opitter),
lǭwpǝr (L362p Opitter)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
33395 |
losse voerbak in de varkenswei |
trog:
[trog] (L362p Opitter)
|
Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b]
I-6
|
33365 |
losse voerbak voor runderen |
trog:
trux (L362p Opitter)
|
Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.]
I-6
|
25217 |
luchtx |
lucht:
loxt (L362p Opitter, ...
L362p Opitter)
|
lucht [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)]
III-4-4
|
18918 |
lui |
gauw moede:
ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)
gauw meeg (L362p Opitter)
|
lui, traag [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
lui:
līj (L362p Opitter),
mensen:
rieke minsə (L362p Opitter)
|
lui (lieden) [ZND m] || Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
beuken:
ook materiaal znd 28, 53
bieëke (L362p Opitter),
janken:
ook materiaal znd 28, 53
janke (L362p Opitter)
|
luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|