22413 |
vishengel |
angelgarde:
angelgèrd (L362p Opitter)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
vlááj (L362p Opitter)
|
fijn gebak dat de huismoeders vooral ter gelegenheid van de kermis klaarmaken [ZND 48 (1954)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
taartenpom:
taartepom (L362p Opitter)
|
een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
Vlaomsch (L362p Opitter)
|
vlaams [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
meerkol:
meerkol (L362p Opitter, ...
L362p Opitter)
|
vlaamse gaai [ZND 01 (1922)] || vlaamse gaai (meerkol) [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
33283 |
vlas hagen |
huiken:
hukǝ (L362p Opitter)
|
Het op rijen zetten van vlas. In de twee Leuvense vragenlijsten is gevraagd naar het "hagen" van vlas of stenen (voor dit laatste zie aflevering II.8, lemma Hagen); wanneer is aangegeven dat de opgave op stenen betrekking heeft, is deze hier weggelaten. [L 1, a-m; L 26, 10]
I-5
|
30184 |
vlechttwijgen |
vitsen:
vetsǝ (L362p Opitter)
|
De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.]
II-9
|
25446 |
vlees conserveren |
inzouten:
ęnzǫwtǝ (L362p Opitter)
|
Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.]
II-1
|
34130 |
vleeskoe |
vleeskoe:
vlęi̯sku (L362p Opitter)
|
Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149]
I-11
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
maai (L362p Opitter)
|
made [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|