18290 |
wit halsboordje |
colletje (<fr.):
colke (L362p Opitter)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kol:
kǫl (L362p Opitter)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (L362p Opitter)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
20654 |
witte kool |
hoofd moes:
heit moos (L362p Opitter),
wit moes:
wet mōs (L362p Opitter),
witte kabots:
wetə kəbots (L362p Opitter)
|
[Goossens 1b (1960)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
koeheerdje:
koehèrtje (L362p Opitter, ...
L362p Opitter)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
stang:
staŋ (L362p Opitter)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
18132 |
wonde |
wonde:
die won geit zwèrə (L362p Opitter),
die won zal nettərə (L362p Opitter)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
21267 |
woord |
woord:
wūərt (L362p Opitter)
|
woord [ZND m]
III-3-1
|
34202 |
wormbulten |
angels:
(enk)
aŋǝl (L362p Opitter)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
25450 |
worst maken |
worst(en) maken:
wǫrst mākǝ (L362p Opitter)
|
De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.]
II-1
|