20563 |
borrel |
borrel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
borrəl (L362p Opitter),
drupje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
dröpkə (L362p Opitter)
|
druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
26141 |
borst |
borst:
borst (L362p Opitter)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
33968 |
borsttuig |
borsthaam:
borsthaam (L362p Opitter)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
33713 |
bos |
bos:
bǫs (L362p Opitter)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33516 |
bos groente |
bussel:
bessel (L362p Opitter)
|
[ZND 22 (1936)]
I-7
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (L362p Opitter)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
25749 |
bostel |
draf:
dr ̇af (L362p Opitter)
|
De uitgeloogde, niet opgeloste bestanddelen die in de beslag- of klaringskuip achterblijven. [N 35, 48; monogr.]
II-2
|
25750 |
bostel lossen |
draf storten:
dr ̇af st ̇ortǝ (L362p Opitter)
|
De bostel uit de beslagkuip weghalen. Verwijderde men de draf vroeger door middel van een riek of een schop uit de beslagkuip, volgens de invuller uit L 250 pompt men tegenwoordig de draf met behulp van stoom uit de kuip. [N 35, 41]
II-2
|
19731 |
bot |
bot:
boͅt (L362p Opitter),
bǫt (L362p Opitter)
|
bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)] || Gezegd van één of meer molenstenen. [N O, 34m; Vds 197; Jan 177; Coe 158; Grof 191]
II-3, III-2-1
|
34258 |
boter |
boter:
būǝtǝr (L362p Opitter),
botter:
buǝtǝr (L362p Opitter),
bytǝr (L362p Opitter)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|