25855 |
donker bier |
donker bier:
d ̇oŋkǝr bē.r (L362p Opitter)
|
Bier dat gebrouwen is uit donkere mout. Volgens de invuller uit Q 99 had dit bier een alcoholpercentage van 3,5 procent. [N 35, 96; monogr.]
II-2
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
donkel (L362p Opitter),
donker (L362p Opitter)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
dievelshoar (L362p Opitter)
|
dons [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|
20195 |
dood (adj. schertsend bedoeld |
aufgestapt (d.-n.):
znd 23, 022b;
’t əm aofgestapt (L362p Opitter),
eruit getrokken:
znd 23, 022b;
əroetgetrokkə (L362p Opitter),
gaan hemelen?:
znd 23, 022b;
gò hemeltjn (L362p Opitter),
heeft de pijp aan ma(a)rten gegeven:
znd 23, 022b;
het də piep aan martə gəgevə (L362p Opitter),
is r.i.p.:
znd 23, 022b;
is rip (L362p Opitter)
|
dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20194 |
dood (adj.) |
dood:
znd 23, 022a;
doejd (L362p Opitter)
|
dood; hij is - [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dôed (L362p Opitter)
|
dood; de jongen die gisteren van het dak is gevallen, is nu - [ZND 46 (1946)]
III-2-2
|
20192 |
dood (zelfst.nw.) |
dood:
1a-m; 23, 21
dôed (L362p Opitter)
|
dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
25374 |
doodsteken |
steken:
stɛ̄kǝ (L362p Opitter)
|
Nadat het dier is verdoofd, wordt het ogenblikkelijk de keel doorgesneden, opdat het nog pompende hart het bloed uit het lichaam kan stuwen. De woordtypen in dit lemma kunnen zowel duiden op het doodsteken van een varken als op het doodsteken van een rund. Een bij de opgave toegevoegd object ''varken'', ''koe'', ''beest'' wordt niet in het woordtype opgenomen. [N 28, 11a; N 28, 11b, N 28, 12a; N 28, 13b, monogr.]
II-1
|
17787 |
doof |
doof:
douf (L362p Opitter),
zoeə douf es nə pot (L362p Opitter)
|
doof [ZND m] || hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
25123 |
dooien |
dooien:
doeəjə (L362p Opitter, ...
L362p Opitter)
|
dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|