20526 |
eierkoek |
eierenkoek:
eii̯ejerekook (L362p Opitter)
|
eierkoek [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
24478 |
eik |
eik:
-
eik (L362p Opitter),
eikenboom:
eikeboum (L362p Opitter)
|
eik [ZND 20 (1936)] || eikenboom [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
eikel (L362p Opitter),
-
eikele (L362p Opitter)
|
eikel [ZND 34 (1940)] || eikels zoeken [ZND 20 (1936)]
III-4-3
|
18112 |
eksteroog |
egerstenoog:
ēͅgərstəōuch (L362p Opitter)
|
eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)]
III-1-2
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
lęrǝstek (L362p Opitter)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
24970 |
elders, ergens anders |
ergens anders:
ēͅïgəsË™andərs (L362p Opitter)
|
Overvloed. Hier vindt ge die planten niet, maar elders (ergens anders, ievers, ...) groeien ze in overvloed. [ZND 44 (1946)]
III-4-4
|
19685 |
elektriciteit |
elektriek:
älləntrik (L362p Opitter)
|
electriciteit [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21257 |
elektrische tram |
elektrieken tram:
älləntrikken tram (L362p Opitter)
|
Een electrische tram. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
26334 |
elevator |
elevator:
ēlǝvātǝr (L362p Opitter)
|
Toestel voor het transport van los graan binnen de molen. In dit lemma is een aantal verschillende inrichtingen voor het vervoer van graan bijeengeplaatst. Met de slang bedoelt men in Q 181 een ø̄vijzel zonder eindeø̄. [N O, 24g; Jan 250; Coe 228; Grof 301; N O, 24h]
II-3
|
18829 |
ellende (lijden) |
ellende:
ich ben zeek van əlênj (L362p Opitter),
miserie:
Hij zit in de miserie (L362p Opitter)
|
Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|