e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tasruimte naast de dorsvloer de/het uilicht: ű.lext (Opoeteren) Het schuurvak of de door het tasmuurtje van de dorsvloer gescheiden ruimte naast de dorsvloer waar veelal de graanschoven bewaard worden. Men stapelt er van de vloer tot onder het dak. Om schade door ratten of muizen tegen te gaan legt men onderaan takkenbossen of oud stro, ook maakt men wel een vloertje van planken op stenen, zodat de katten er onderdoor kunnen. Men tast in een van de vakken van de tasruimte ook wel stro of hooi. De benamingen betreffen de gehele tasruimte (bestaande uit een of meer vakken, naar gelang de indeling en de grootte van de schuur), één van de vakken van de tasruimte (vaak voor een bepaald gebruik) of een van de tasruimten als er aan beide zijden van de dorsvloer een is. Met een cijfer achter het codecijfer wordt, indien mogelijk, aangegeven uit hoeveel vakken de tasruimte bestaat of hoeveel van de zo genoemde tasruimten er zijn. In het lemma komen twee typen metonymieën voor: de benaming van de oogststapel wordt gebruikt voor de ruimte waar gestapeld wordt (in de gevallen tas en berm en hun samenstellingen) en ook wordt de benaming van de begrenzing van de ruimte, het gebont en de daarmee verbonden woordgroepen, benut voor de ruimte zelf. Deze twee gevallen van betekenisuitbreiding staan achter in het lemma bijeen. Zie ook het lemma "oogststapel in de schuur" (3.3.6). En vergelijk nog Goossens 1963b en 1973 (over wis) en, speciaal voor uilicht, Goossens 1988, 165-167, met kaart. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (tas(t)) en (berm) het lemma "oogststapel in de schuur" (3.3.6), van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). Zie ook afbeelding 14.e bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 69a; N 4A, 10b; N 5, 81 en 85a; N 14, 48; N 15, 49b; N C, 5a; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; L 48, 13; Lu 2, 13; Gi 2.1, 20; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 58b, 70a en 71] I-6
te communie gaan te communie (<lat.) gaan: te kemienie gaon (Opoeteren) Tot de communie gaan, ter communie gaan, te communie gaan, communiceren onder de mis [kómmeletseere?]. [N 96B (1989)] III-3-3
teellid schacht: šaxt (Opoeteren) Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b] I-9
teelzak buidel: bī.gǝl (Opoeteren), maal: māl (Opoeteren) [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a, 37b en 38] I-9
teen teen: tiən (Opoeteren) een teen [ZND A2 (1940sq)] III-1-1
tegen de bal schoppen schoppen: sjoeppen (Opoeteren), stampen: stampen (Opoeteren) Hoe heet iets met een voetbeweging verwijderen in het voetbalspel om de bal in een richting te jagen: de bal ... [ZND 42 (1943)] III-3-2
ten offer gaan ten offer gaan: ten offer gaon (Opoeteren) De offergang maken, ten offer gaan. [N 96B (1989)] III-3-3
ten volle bediend zijn zijn rechten gekregen hebben: zĕn rechte kriege (Opoeteren) Ten volle bediend zijn, d.w.z. gebiecht, de H. Communie en het H. Oliesel ontvangen hebben. [N 96D (1989)] III-3-3
tepel deem: dīǝm (Opoeteren) [L 49, 6b; A 30, 6b; Ge 1, 6b] I-12
tepel van een geit deem: diǝm (Opoeteren) [L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.] I-12