e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vastenavond vastelavond: vastəloͅ.vənt (Opoeteren) vastenavond [RND] III-3-2
vastentijd vasten: vaste (Opoeteren) De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)] III-3-3
vat vat: vā.t (Opoeteren  [(18 kg)]  ) Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.] II-3
vat, ton ton: ton (Opoeteren), vat: vāt (Opoeteren) Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.] II-12
vat, ton (naar inhoud) vat: vāt (Opoeteren) In dit lemma zijn de benamingen voor vaten en tonnen met een bepaalde inhoudsmaat bijeen geplaatst. Bij één soort benaming worden door de zegslieden soms verschillende inhoudsmaten opgegeven. [N E, L; monogr.] II-12
vechten vechten: fɛxtə (Opoeteren), veͅxtə (Opoeteren) Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] || vechten [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
vechthaan vechthaan: vɛxthā.nǝ (Opoeteren) Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
vee beesten: bīǝstǝ (Opoeteren) Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11
veearts veearts: viārs (Opoeteren) [JG 1a, 1b; Vld.; monogr.] I-11
veel drinken kandelen: Ich zaat möt eine straffe kater, want staags van vèèrs hauw uis "kòmpeni-j"dureweg gekaanjeldsj  kaanjele (Opoeteren), lampetten: lampötte (Opoeteren), zuipen: zūpə (Opoeteren) stevig doordrinken || zuipen (overmatig drinken) [ZND 08 (1925)] III-2-3