e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

Gevonden: 3008
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deugdzaam deugdzaam: `ne vrome  deigzaam (Opoeteren) Deugdzaam. [N 96D (1989)] III-3-3
deugniet balenger: cf. VD s.v. "belhamel"3. baldadige jongen, deugniet  bellenger (Opoeteren), een verbasterd woord voor belhamel det dèè belhenger nûw ins alti-jd ri-jzing en ònvrèè moot stuke  belhenger (Opoeteren), bandiet: bandiet (Opoeteren), deugeniet: dègeneet (Opoeteren), Det menneke zitsj vol dègenetestriêke(deugenieterijen) Dû, klein dègeneetsje desde bös (schertsend)  dègeneet (Opoeteren), ook materiaal znd 23,4  deègeneet (Opoeteren), jakkerd: ch = Fr. ook in cacher  jakkert (Opoeteren), meester jan: meisterjan (Opoeteren), meester lap: meisterlap (Opoeteren), ondeugd: fig Pak dich weg, stèk òndèèg deste bös  òndèègd (Opoeteren), ondeugend kind: ondiegend këntj (Opoeteren), onnut: ònnöt (Opoeteren), onnutterik: onnetterik (Opoeteren), eerste "e"als in fr. est  onnetterik (Opoeteren), Waat hèèt mich dèèn ònnötterik weer gedoan  ònnötterik (Opoeteren), prengel: prengel (Opoeteren), schelm: sjelm (Opoeteren), Samenst. sjelechtig, sjemeri-j  sjelm (Opoeteren), schooier: choejer (Opoeteren), schurk: chork (Opoeteren), sjiefel: chiefel (Opoeteren), stout kind: stuit këntj (Opoeteren), stouterik: stuiterik (Opoeteren), strop: hier hoort men ook de uitspr. strop  stròp (Opoeteren), vlegeltje: vliêgelke (Opoeteren) belhamel || deugniet [ZND 01 (1922)] || deugniet, dief || deugniet, stout persoon || een kwajongen || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || gezegd van niet brave kinderen || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] || lomperd, vlegel || stouterik, deugniet || welke woorden gebruik je om een boef, een deugniet, aan te duiden (op sommige plaatsen gebruikt men rabauw, respeel, raspalie, enz.) ? [ZND 41 (1943)] III-1-4
deuk in een hoed dumpel: [klankwettige ontronding]  dimpel (Opoeteren) een deuk [ZND 33 (1940)] III-1-3
deur deur: dīr (Opoeteren), De köns hèèr gemekkelik ònder ein diêr duurtrèkke: zo mager is ze  diêr (Opoeteren) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur II-9, III-2-1
deurwaarder huissier (fr.): igée (Opoeteren) deurwaarder [ZND 33 (1940)] III-3-1
diaken rector (lat.): reetĕr (Opoeteren) Een geestelijke die een gebied heeft, maar niet mag dopen, begraven of trouwen. [N 96D (1989)] III-3-3
diarree hebben aan de afgang (zijn): ān dǝn āfgaŋk (Opoeteren) Te dunne ontlasting hebben, buikloop. [N 76, 51b; N 76, 51a] I-12
dief dief: dēf (Opoeteren), schelm: schêl[e}m (Opoeteren) dief [ZND 23 (1937)], [ZND m] III-3-1
diep diep: dēp (Opoeteren) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
diepzinnig diepzinnig: deepzinnig (Opoeteren) Hij is diepzinnig. [ZND 33 (1940)] III-1-4