e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

Gevonden: 3008
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fietser fietser: fitsers: als in mis  də twīeə fîtsərs krīezdə zich (Opoeteren), velorijder: de twie veloriejers kommen zich tiēgen (Opoeteren) De twee fietsers kruisen elkaar, [ZND 29 (1938)] III-3-1
fijt fijt: fieet (Opoeteren, ... ), fīēt (Opoeteren) ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)] III-1-2
flambouw flambouw (<fr.): flambauwe (Opoeteren), flambouw (Opoeteren), lamp: lamp (Opoeteren), lampadaire (fr.): lampteèr (Opoeteren), lantaarn (<fr.): ein lanteèr (Opoeteren), Gr. n  ən lantŋr (Opoeteren) Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)] || Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)] III-3-3
flank zijden: zīǝ (Opoeteren) Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10] I-9
flauw leps: leps (Opoeteren, ... ) flauw || meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)] III-2-3
flets spits: spits gezicht (Opoeteren) hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-2
flikflooien fletsen: fletse (Opoeteren), flikflooien: flikfluje (Opoeteren), ook materiaal znd 23, 55  flikfloejen (Opoeteren), honing om de mond strijken: ook materiaal znd 23, 55  hoening om dien mond strieken (Opoeteren), mouwvegen: ook materiaal znd 23, 55  moewvēͅgə (Opoeteren) flemen, vleien || flikflooien [ZND 01 (1922)] || mooipraten, mouwvegen III-1-4
fluim fluim: [ontrondingsgebied, fliem &lt; fluum -&gt; fluim; *vlijm, flijm]  fli:m (Opoeteren), flieem (Opoeteren) fluim [ZND 23 (1937)], [ZND A2 (1940sq)] III-1-2
fluisteren fezelen: Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.  feezelen (Opoeteren), fēzələ (Opoeteren), Van Dale: fiezelen, (gew.) fezelen.  fiezelen (Opoeteren), fluisteren: floesteren (Opoeteren), flusteren (Opoeteren), stil kallen: stil kallen (Opoeteren), stilletjes kallen: stillekes kallen (Opoeteren) fluisteren [ZND 30 (1939)] III-3-1
fluweel, velours velours: fluǝr (Opoeteren) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7